Samen fietsen
Sinds het nieuwe seizoen begonnen is merk ik dat ik minder tijd en inspiratie voor blogs heb. Ik heb gewoon net iets teveel andere dingen die mijn agenda en hoofd bezetten. Helaas!
Maar het kan zomaar gebeuren dat er weer ideeën beginnen op te borrelen. In dat geval zal ik zorgen dat ik mijn toetsenbord in de buurt heb om ze met jullie te kunnen delen.
Voor Eva online blijf ik trouwens gewoon mijn stukjes schrijven.
En het tijdschrift Jente schreef een verhalenwedstrijd uit, waarvoor ik voor het eerst van mijn leven een verhaal schreef en het inzond. Ik won niet, maar vind het wel leuk om mijn schrijfsel met jullie te delen:
Samen fietsen
Kamer E6.21. Dat moet hem zijn.
Even houdt Victor in, de deurkruk al in zijn hand. Hij sluit
zijn ogen en laat zijn adem langzaam ontsnappen.
Dan opent hij de deur, en stapt naar binnen.
Er staat één bed vol slangen en buisjes die degene die erin
ligt voorzien of ontdoen van datgene wat nodig of overbodig is. Aan de muur is een
stang geschroefd waaraan houten klapstoeltjes wachten tot bezoek erop
plaatsneemt. Victor pakt er een en zet hem neer. Zijn gezicht vertrekt wanneer
het knarsende scharnier de stilte doorbreekt.
Voorzichtig laat hij zich op het stoeltje zakken. Dan pas
waagt hij het de bewusteloze patiënt in het bed te bekijken. Het gezicht van de
man is bleek en een verband bedekt zijn haar voor een deel, maar de sproeten op
zijn wangen zijn onveranderd en de krullen onmiskenbaar rood. Geen twijfel
mogelijk of dit de goede kamer is. Victor buigt zich wat voorover. Steekt zijn
hand uit. Trekt hem terug. Streelt dan toch onbeholpen de vurige haren.
‘Hé broertje,’ zegt hij dan.
Het komt eruit als een zucht.
Vanuit het bed komt geen antwoord.
Drie verdiepingen naar beneden
vallen is een heel eind. Er is veel wat stuk kan gaan bij zo’n smak op de
grond. Ribben, een heup, een arm, een hoofd…
Victor fronst bij de gedachte.
Typisch Niels was het toch ook
geweest. Hij deed het zo vaak. Even kijken op de bouwplaats. De vorderingen
zien. Het ontwerp dat hij gemaakt had vorm zien krijgen.
Ergens was het misgegaan. Een kleine
misstap, net naast de steiger. Een kleine stap met enorme gevolgen.
Was hij onvoorzichtig geweest?
Niels kon een waaghals zijn. Hield altijd al van risico’s.
Victor daarentegen koos liever voor veilig. Voor de bekende
weg.
Dat was vroeger al zo, toen ze tieners waren en samen naar
school fietsten. Elke dag dat hele eind samen. De bloemkoolwijk uit, de polder
door, over de dijk, de steile brug op. Victor hijgde altijd bovenaan, was blij
dat hij zich even kon laten rijden. Niels niet, die barstte van energie. Met
een rotgang reed hij Victor voorbij, wierp een blik over zijn schouder en riep
dan grijnzend: ‘Je moet door blijven trappen! Kom op, alle vaart eruit halen
die erin zit!’
Aan de overkant van het water, in de drukte van de stad, was
Victor hem vaak ineens even kwijt. Dan had Niels een gaatje gepakt waar hijzelf
niet in durfde te duiken. ‘Groen betekent doorrijden, oranje extra hard
doorrijden, rood eerst uitkijken en dan doorrijden,’ vatte Niels zijn
stoplichtbeleid ooit samen. Victor haalde het niet in zijn hoofd zich in dat
beleid te voegen.
Tegenpolen waren ze. Waar Victor aarzelde, pakte Niels door.
Het leek wel of de jongste de oudste voorbijstreefde.
Toch deelden ze ook veel. Ze regenden samen nat en vochten
samen tegen de tegenwind. Maar beiden ook hadden ze interesse in de bouw,
stopten ze soms even bij een bouwput om maar gewoon domweg te kijken en zich te
verbazen. Vergaapten zich aan de woontorens in aanbouw die elkaar
beconcurreerden in hoogte.
Niels was architect geworden. Stond bekend om zijn gewaagde
ontwerpen.
Victor werkte op het gemeentehuis. Afdeling vergunningen.
Niet echt een baan om op een verjaardag mee te pronken, maar
hij had het naar zijn zin en deed zijn werk nauwgezet en met toewijding. Het
zou hem niet gebeuren dat onder zijn toeziend oog toestemming werd verleend
voor de bouw van iets waar men later de spot mee zou drijven. Hij zag het als
zijn taak zijn stad zo goed en zo kwaad als het ging te beschermen tegen
permanente lelijkheid. En dat ging hem heel aardig af.
Tot die ene aanvraag voorbij kwam, twee jaar geleden. Drukte
op kantoor, zieke collega’s. Nood breekt wet. Hij moest deze aanvraag zelf
afhandelen.
Victor hoefde het ontwerp maar te zien en hij wist van wie
het kwam. De stijl van Niels herkende je zonder zijn naam erbij te zien.
Dit bizarre ontwerp op die prominente plek…hij kon zich al
voorstellen welke bijnamen de pers eraan zou geven. Hoorde de praatjes in zijn
gedachten al gaan. Nooit van zijn leven.
Hij had de aanvraag afgewezen.
Suggesties voor aanpassing van het ontwerp mochten niet
baten. Niels hield voet bij stuk. Het moest zo en niet anders.
Victor bleef bij zijn afwijzing.
Niels was woest op hem. Hij voelde zich vernederd en had
bovendien financieel een enorme klap gehad door deze afgewezen vergunning.
Zoveel werk voor niets. Een faillissement kon nog net voorkomen worden.
Eén keer nog had Victor hem gesproken. Niels zag er moe uit.
Verdrietig ook.
Het was bij Niels thuis geweest. Victor had een poging
gedaan zijn besluit uit te leggen.
Niels was bitter: ‘Ik hoefde alleen maar je handtekening.
Eén enkele handtekening. Jouw naam, dezelfde achternaam als de mijne. Dat was
alles! Nota bene voor je broertje. Maar jij…jij schijterd! Man, man, man, dúrf
toch eens wat!’
Hij spuugde de woorden haast over hem heen.
Victor was naar huis gegaan.
Sindsdien had hij Niels niet meer gezien. Wilde hem niet nog
meer kwetsen.
Tot dit.
Hij had geaarzeld om te gaan. Wilde geen misbruik maken van
de situatie.
Maar vanmorgen schoten Niels’ laatste woorden hem weer te
binnen.
Toen wist hij wat hem te doen stond.
De klapstoel kraakt als Victor opstaat. Hij loopt naar het
raam dat een weids uitzicht biedt. Schraapt zijn keel: ‘Je had gelijk.’
Even is hij stil.
‘Ik durf nooit eens wat.’
Hij draait zich om.
‘Maar nu ben ik hier. Ik dacht net aan hoe we samen fietsten
naar school, aan jouw lef. En ik was jaloers…denk ik. Op jouw lef bedoel ik.
Het…het spijt me’
Victor zwijgt. Staart naar het laken.
Dan breekt de stilte.
Een voorzichtige stem uit het bed. ‘Hé Vic, volgens mij lig
ik nogal in de kreukels hè?’
Victors blik schiet omhoog. Hij glimlacht.
Niels praat door. Zijn ogen grijnzen: ‘Maar zeg, daarna hè, zullen
we dan weer eens samen fietsen? Jij en ik?’
Voor deze ene keer aarzelt Victor niet.
Reacties
Een reactie posten