Aanmoediging
Het huis waar wij in wonen is ruim honderd jaar oud. Het is
een herenhuis aan het water. Voor de deur meren plezierjachtjes aan. Schuin aan
de overkant tafelen mensen op een terras waar je met je bootje kunt aanleggen.
In de jaren ’60 is de gevel van het huis vernieuwd waarbij
het snoezige balkonnetje boven de voordeur verdween en de ronde erker
plaatsmaakte voor een exemplaar met strakke rechte lijnen, waarmee ons huis per
direct benoemd kon worden tot lelijkste huis van de straat. Er zijn niet veel
dingen meer over die de leeftijd van het huis onthullen, behalve het
energielabel en de hoge kamers beneden met de ornamenten in de plafonds.
Hoge kamers beneden betekenen een hoge trap naar boven. En
laat dat nu de plek zijn waar we wonen. Beneden werken, boven wonen.
Al heel wat boodschappen heb ik die trap opgesjouwd. Elke
liter melk en iedere zak aardappels moet eerst 3,5 meter omhoog. En dan valt
het nu nog wel mee. Zoon 1 en 2 zijn nu zo groot dat ze zonder moeite naar
boven rennen. Toen zij nog niet zover waren ben ik weleens omhoog geklommen met
twee boodschappentassen in de ene hand en onder de andere arm een spartelende
peuter. Met mijn dikke zwangerschapsbuik erbij hield ik het meestal bij een tas
en een peuter. Of twee peuters en geen tas. Ieder mens heeft grenzen. Maar ik zal niet klagen, die trap bespaart
mij een abonnement op de sportschool.
Dochterlief is bovengemiddeld groot. Net als zoon 1 en 2
overigens. Aangezien lengte en gewicht keurig in verhouding zijn, is ze ook
bovengemiddeld zwaar. En daar wordt het interessant als ik met haar de trap op
moet. ‘Ze weegt er wel in,’ zeggen mensen die haar op de arm nemen weleens.
Nou, dat vind ik dus ook.
Helaas voelde ze lange tijd niet de behoefte om de wereld lopend
te ontdekken, zodat ik haar moest blijven tillen. Als je kunt kruipen kom je
ook vooruit, dus waarom zou je je voeten inschakelen. Helaas betekende niet
lopen in het geval van dochterlief ook niet de trap op komen. Sommige ouders
zouden daar dankbaar voor zijn, maar in onze concrete situatie is het toch
reuzehandig als een kind zelf de trap op kan.
Gelukkig kwam er laatst verandering in. De knop ging om en mevrouw
liep rond alsof ze zich nooit anders had voortbewogen. Iets eerder al ontdekte
ze dat kruipen op een trap ook kan. Niet naar beneden want dan gaat mama zo
boos kijken, maar met mij erbij wel omhoog. Graag zelfs.
En als dochterlief iets kan, dan moet en zal het ook. Dus nu
wil ze zelf de trap op. Ik mag niet eens overwegen eraan te denken haar te
tillen.
Als ik thuiskom uit school en zoon 1 een 2 naar boven
stormen, begint dochterlief aan haar beklimming. Ik blijf achter haar om te
zorgen dat ze niet te pletter stort. Zoon 1 is boven in de hal druk met
schoenen uittrekken, gekke bekken trekken in de spiegel en duizend waaromvragen
naar mij roepen. Zoon 2 kiest een andere bezigheid. Hij gaat bovenaan de trap
staan en roept de naam van zijn zusje: ‘Toe maar, je kunt het, je kunt het, toe
maar!’
Zo’n broer zou je iedereen toch gunnen. Zoveel aanmoediging,
zoveel vertrouwen in je kunnen. Ik kan hem wel platknuffelen als hij daar staat
te roepen. Maar dat gaat dus niet, want ik moet achter dochterlief blijven.
Geloven lijkt voor mij weleens op het moeizame geklauter van
dochterlief. Elke stap kost inspanning en er lijkt geen einde te komen aan de
trap. Af en toe dreigen mijn voeten van de treden te glijden met als gevaar dat
ik in de diepte stort. Wat is het dan een weldaad als iemand je naam roept en
je aanmoedigt om vol te houden.
En gelukkig gebeurt er zoiets. Een kerk vol mensen moedigt
mij aan om vol te houden. Een enkele keer met woorden, maar veel vaker nog door
daden. Doordat zij het goede blijven doen, ook als ze terugbetaald worden met
ondankbaarheid. Of als zij ondanks pijn of grote tegenslagen vol vreugde zijn
omdat Gods liefde hun meer waard is dan het leven. Ze zijn een levend voorbeeld
van vasthoudendheid. En ik trek mij aan hen op.
In Hebreeën 12 staat: ‘Nu
wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij de last van
de zonde, waarin we steeds weer verstrikt raken, van ons afwerpen en
vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt.’
Ik word omringd door een menigte geloofsgetuigen. Van
vroeger en nu. Van dichtbij en ver weg. Wat een aanmoediging om vol te houden!
Maar ineens schiet mij iets te binnen. Ik ben er ook nog. Ik
loop ook op die trap. Vlak achter dochterlief. Haar lot ligt niet in de handen
van zoon 2 die haar staat te coachen. Ja, ze schatert het uit en klimt twee
keer zo vastberaden wanneer hij naar haar roept. Maar ik ben eindverantwoordelijk.
Als ze valt dan ben ik er om haar te vangen. En als het nodig is, til ik haar
tot bovenaan.
Wanneer mijn geloof een tijdje moeizaam klauteren is, is er
ook Iemand. Hij is voor en achter mij. Als ik val, dan draagt Hij mij. En zelfs
als ik spartel laat Hij niet los. Goddank.
Reacties
Een reactie posten