Massamoord
Het begon met een krabbelend geluid op het plafond van onze
slaapkamer. Eerst dacht ik aan muizen. Die had ik daar al vaker gehoord.
Ritselend en trippelend heen en weer roetsjend boven mijn hoofd. Maar het klonk
anders. En ik kan het weten, mijn oren zijn getraind op het geluid van muizen.
In ieder huis waar ik gewoond heb sinds ik het ouderlijk huis verliet, heb ik
ze meegemaakt.
In mijn studentenhuis was het verreweg het ergst. Geen muis
heeft ooit de moed gehad om in mijn bed te kruipen, maar eronder was het soms
een drukte van belang. Er had wel een muizensportschool onder mijn bed kunnen
zitten, zoveel trippelpootjes hoorde ik ’s nachts.
Eens zat ik op mijn bank te studeren, toen ik een muis
genoeglijk de voor hem gezette val zag leegeten. Hij genoot zichtbaar van de
pindakaas, terwijl ik mij met een mengeling van ergernis en wanhoop afvroeg hoe
ik de val nog strakker kon stellen zonder mijn vingers er (weer) tussen te
krijgen. Ze liepen door mijn kamer alsof het hun huis was en ik had het
nakijken. Van pure ellende heb ik weleens een mes naar zo’n beest gegooid. Mis
natuurlijk.
Toen ik trouwde en in ons gezellige jaren ’20-huisje ging
wonen, dacht ik van de ellende af te zijn. Mooi niet natuurlijk. In de kelder
richtten de beestjes een feestmaal aan. Niet gehinderd door enige schroom daar
zoveel mogelijk herrie bij te maken. Dus alles wat eetbaar was haalde ik uit de
kelder en zette ik in de keuken. Dat hielp redelijk.
Uiteindelijk belandden we in ons huidige huis en ook daar
bleken muizen erg van macaroni, koekjes en meer zulks te houden. Alles in
trommels stoppen hield de diertjes weg uit mijn eten, maar niet uit mijn
keukenlades. Of van de zolder. Of uit de woonkamer. Nooit zijn we zo
ongemakkelijk op vakantie gegaan als de keer dat we de avond voor vertrek,
alles ingepakt en al, de benen nog even strekten op de bank en een muis voor de
tv langs zagen trippelen, halverwege even stoppend om ons hoogst onschuldig aan
te kijken. Het eerste wat we bij terugkomst van vakantie deden, was controleren
of de etensvoorraden onaangeroerd waren.
Het kopen van een goed afsluitbare voorraadkast die een plek
kreeg op de gang, zorgde dat we in de keuken nooit meer een muis zagen, hoorden
of de gevolgen van zijn aanwezigheid opmerkten. Alleen op het plafond van de slaapkamer
lieten ze zo nu en dan nog even van zich horen.
Zo vreemd was het dus niet dat ik dat krabbelende geluid aan
muizen toeschreef.
Ware het niet, dat het steeds op een plek bleef. En dat er
zo nu en dan wat zacht gezoem bij te horen was.
Wat kon dat zijn? Ik had geen idee, dus raadpleegde ik
Google maar eens. Hoe mensen hun problemen oplosten of kinderen grootbrachten
voor Google is mij een raadsel. Het zou mij zonder niet lukken. In dit geval
vond Google (ik zocht naar ‘krabbelend geluid’) dat het een wespennest was. Had
ik weer. Nog twee en een halve maand te gaan in dit huis en dan een wespennest
boven mijn bed. Waarbij Google mij er nog op wees dat wespen overal, maar dan
ook overal doorheen kunnen knagen. ‘Dus ook door plafonds,’ dacht ik, optimistisch
als altijd.
Wiens probleem was dit? Dat van de huisbaas? Nee, was het
harde oordeel van Google. Van de huurder. Welja. Gelukkig was het Pinksteren,
dus ik had nog twee dagen de tijd om van het gekrabbel, wat meer en meer op
geknaag leek, te genieten voordat ik een bestrijder kon bellen.
Op de dinsdag na Pinksteren vroeg ik de wespenbestrijder of
hij wilde komen. ‘Nou,’ zei hij na mijn verhaal, ‘dat lijken mij geen wespen.
Daar is het nog te vroeg voor. Dat zijn hommels. En die richten geen schade aan.’
Inderdaad hadden we al een stel hommels in de tuin
gesignaleerd. Geen wesp te bekennen.
Op die bestuifvriendjes moeten we zuinig zijn, zo dacht ik
idealistisch. Hommels zijn tenslotte schepselen en die moet je bij voorkeur
heel laten. Helemaal als ze mee hebben geholpen aan het bestuiven van onze
appelboom. Moedig trok ik daarom iedere avond de deken over mijn hoofd tegen
het langzamerhand steeds verder aanzwellende gezoem, dat het gekrabbel
inmiddels begon te overstemmen. Toen de nachten warmer werden was dat lastig,
maar gelukkig bleef het aantal warme nachten beperkt.
Helaas bleef het gezoem elke nacht harder worden. Ik schafte
oordopjes aan, waardoor het geluid weer een paar nachten gedempt werd. Dat die
dingen zes keer per nacht uitvielen en kwijtraakten nam ik voor lief. Alles
voor de schepping.
Tot op den duur, na ruim een maand in totaal, het gezoem
zelfs door de oordopjes heen ging.
Ik wilde het niet en ik vond het vreselijk. Hoe kon ik nu
roepen dat je goed moet zorgen voor Gods mooie wereld en dan toch… Maar ik kon
niet meer. Slapen is een schromelijk onderschat goed. Ik kan er slecht zonder.
Twee dagen (waarin ik alle tijd had voor wroeging) duurde
het voordat de bestrijder tijd had. Binnen een kwartier was hij weer weg. ‘Het
kan een paar dagen duren voordat ze weg zijn,’ deelde hij bij vertrek nog mee.
Nog krap een week hoorden we het gezoem dat langzamerhand
wegstierf. Ineens kwam er zo nu en dan een hommel het huis in. Wat nog geen van
hen gedaan had. Alsof ze mij er nog even aan wilden herinneren wat ik had
gedaan.
Het gekrabbel is inmiddels niet meer te horen. Het gezoem is
verstomd. De doodsstrijd is ten einde. Het enige wat ik nog heb is mijn
klagende geweten.
Ik heb een massamoord begaan, middels een huurmoordenaar.
Ja, ik had er goede redenen voor. En toch schuurt het. Ik kan wel duizend
manieren bedenken om er omheen te kletsen en mij er onderuit te praten. Maar
het wordt gewoon niet mooi.
Het spijt mij oprecht van de hommels. Al weet ik tegelijk
niet hoe het anders had gemoeten.
Ik ben geen fervent natuurfreak. Maar zeker wel een vriend
van de Schepper. En toch, ook dan valt zorgen voor de schepping niet altijd
mee. De dode hommels in de steeg naast het huis zijn getuige.
Reacties
Een reactie posten