Campingpraat


Het heeft manlief en mij behaagd een vouwwagen aan te schaffen.

De kinderen zijn er nu naar onze smaak groot genoeg voor, de landen waar huisjes een te grote aanslag op het vakantiebudget vormen worden hiermee bereikbaar en als bonus worden we door te kamperen ook nog eens –tegen slechts een geringe vergoeding- meer  één met de natuur.

Hoera.

Dat moesten we natuurlijk vieren en dat deden wij door in de meivakantie het ding achter de auto te klikken en ergens op een camping in een lieflijk stukje Nederland te proberen of ons huwelijk het opzetten van de voortent zou overleven. Mocht dat niet zo zijn, dan kom je daar per slot van rekening toch liever in Nederland achter dan in Cornwall.

Het is gelukt. Zowel de tent als ons huwelijk hebben standgehouden.

Met dank aan het puzzelwerk en de lengte van manlief (voor sommige dingen in het leven ben ik zo’n 25 cm te kort) en hier en daar een vage herinnering van mijn kant uit de tijd dat ik met mijn ouders ging kamperen stond na enige tijd het onderkomen dat we in gedachten hadden overeind.

Een tikje scheef. En met hier en daar subtiel een stukje duct tape.

Maar hij stond.

Konden we ons nu gaan concentreren op de rest van het campingbestaan.

Waar hingen de kinderen bijvoorbeeld uit?

Dat viel mee. Met een speeltuin pal voor de tent was die zoektocht snel voorbij.

Volgende probleem: waar kon je hier eigenlijk heen als je nodig moest?

Ook al opgelost. Aan de andere kant van het veldje. Niet pal naast de tent, niet mijlenver weg. Perfect.

Ik heb op campings gestaan waar je met de fiets naar de sanitaire voorzieningen moest, en op campings waar je vanuit je bed de toiletten kon horen doorspoelen, dus hier viel prima mee te leven.

Mijn vermoeden is, dat kamperen zijn populariteit dankt aan het feit dat de eenvoudigste dingen er zo ingewikkeld mogelijk van worden, waardoor deze dingen in het leven van alledag daardoor uiteindelijk extra gemakkelijk lijken en je zodoende het gewone leven meer waardeert. Ofzo.

Hoe dan ook: er waren ook na het opzetten van de tent nog de nodige hobbels die we moesten passeren.

Eten koken, kinderen laten slapen/kletsen/gewaarschuwd worden/mopperen dat de ander kletst/slapen, de avond doorbrengen in een voortent waar de temperatuur griezelig dicht naar het vriespunt zakte, omkleden (horror), slapen (nog meer horror, gezien mijn intense niet-liefde voor slapen op een vreemde plaats) en nog een paar ongenoemde dingen die thuis doodgewone routineklussen zijn maar nu uitgroeiden tot ongekende proporties.

Maar in dit alles lag de grootste uitdaging toch in het terugkerende ongemak dat ‘campingpraat’ heet.

Leven op een camping vraagt, zo blijkt, om diep ontwikkelde sociale vaardigheden.

Uitdaging dus.

Een praatje bij de speeltuin gaat nog net. Over dat dochterlief en de kleindochter van een wildvreemde mevrouw zo lief samen spelen. En dat ze zo snel groot worden. En nog wat van zulke clichés.

Maar helaas blijft het daar niet bij. Zelfs het legen van je blaas of een anderszins sanitaire stop brengt namelijk vrijwel onvermijdelijk de confrontatie met soortgenoten met zich mee.

En die gaan je dan groeten.

Je wilt gewoon even rustig doen wat je moet doen, gewoon zonder verder gedoe, en dan word je zomaar, zonder enige vorm van overleg, gegroet. Met natuurlijk de onderliggende maar onuitgesproken wens om teruggegroet te worden. Wel zo netjes.

Hoe werkt dit? Mag ik niet gewoon even zonder verder ingewikkeld intermenselijk contact mijn behoefte doen? Ik vind het zelf persoonlijk al confronterend genoeg om uit de andere toilethokjes de geluiden te horen die geproduceerd worden door die anderen die daar op hun beurt ook slechts doen wat ze moeten doen, maar juist hún geluiden laten mij des te meer beseffen dat ik mij op mijn beurt ook niet voor hen kan verbergen. Moet ik ze dan ook nog groeten? Hoe gênant!

En moet dat dan alleen bij aankomst of alleen bij het weggaan of allebei?

Hopeloos onduidelijk allemaal.

Al die campingpraat is vast en zeker een geweldige en voor mij broodnodige oefening in sociale vaardigheden. Maar hé, ik ben op vakantie hoor.

Stiekem droom ik daarom over een camping helemaal voor ons alleen. Zonder campingpraat.

Of ik wen er gewoon aan. Dat kan ook. We zullen zien.

Maar tot die tijd gun ik mijzelf dagelijks één moment van campingkluizenaarschap.

We doen de afwas bij de tent.

Zonder vreemd gezelschap. Zonder pottenkijkers. Zonder campingpraat.

In diepe, zalige stilte.
Al is dat dan weer om de kinderen niet te wekken.


Reacties

Populaire posts van deze blog

De zee

De toekomst wekt het verleden.

Samen fietsen