Geven is zalig, ontvangen valt niet mee.
Het
is zaliger te geven dan te ontvangen.
Deze woorden uit Handelingen 20
schoten mij de afgelopen weken een aantal keer te binnen. Nogal uit het verband
gehaald en exegetisch zwaar onverantwoord, maar toch. Ze pasten bij mijn
gevoel. En dat gevoel was dat het helemaal niet lekker is om te ontvangen. Dus
zal het algauw zaliger zijn om te geven.
Om te weten hoe het is om te
ontvangen, moet je het een keer uitproberen. En zoals zo vaak met het
uitproberen van minder leuke dingen: dat is geen keuze. Het overkomt je.
Ik ga even terug naar een paar weken
geleden. Het is vrijdag. Zoals in een huis met schoolgaande kinderen wel vaker
gebeurt: kind buikgrieperig thuis. Om precies te zijn, zoon 1. Echt, vraag me
niet waarom kinderen bang zijn voor monsters: ik heb meer virussen dan monsters
voorbij zien komen in dit huis en virussen zijn vele malen hinderlijker.
Rond het avondeten besluit het
afweersysteem van manlief het ook voor gezien te houden. Manlief sluit aan in
de rij.
Dochterlief, zoon 2 en ik houden
dapper stand. Tot een half etmaal later ook mijn maag zijn functie neerlegt en
zich van zijn last ontdoet. Brak en koortsig begroet ik een nieuwe dag.
Manlief is wat opgekrabbeld
inmiddels en kan op wiebelbenen het kroost van ontbijt voorzien. Dit wordt een
lange dag. Tegen een toevallig appende vriendin beklaag ik mij over mijn lot.
‘Wij gaan vanmiddag toch naar de dierentuin. We kunnen de jongens wel meenemen,’
krijg ik als reactie. De genade vliegt mij om te oren.
Na de geboorte van de kinderen heb
ik geleerd: alle aangeboden hulp aangrijpen. ‘Graag,’ app ik dus terug. Maar
intussen pieker ik al hoe ik dit ooit weer quitte kan spelen.
Zoon 1 en 2 hebben een geweldige middag,
manlief zorgt voor dochterlief en ik lig in bed tot in de loop van de middag de
koorts eindelijk zakt. Een nachtje goed slapen en de volgende dag ben ik er
weer. Ongeveer. Denk ik. Trouwens, ik heb geen tijd om nog te piepen want
inmiddels vindt zoon 2 dat hij al te lang niet bij de club hoort. Dus kan ik nu
zíjn troep opdweilen. Gelukkig is dochterlief minder gevoelig voor groepsdruk.
Maar blijkbaar ga ik toch te hard.
Een week later, zondagochtend onchristelijk vroeg, begint zoon 1 weer van voren
af aan. En ook mijn hele buik zit in de knoop. Gelukkig is de weerstand van
manlief minder hardleers. Ik sleep mijzelf naar de kerk (wat moet ik thuis met
drie hangende stuiterschatjes?) en weer terug. Manlief versleept het kroost. In
de kerk kom in de appende vriendin tegen, die van de dierentuin. Die ziet wel
aan de kleur van mijn gezicht (of het gebrek daaraan), dat ik wel wat
ondersteuning kan gebruiken. Zeker omdat manlief ’s middags nog een dienst mag
doen elders in de provincie en dus de gebruikelijke chaos rond
avondeten/bedtijd noodgedwongen aan mij over moet laten.
De vriendin is van het type dat niet
alleen nood ziet maar ook nood lenigt, dus op het moment dat manlief die middag
de deur uitstapt, stapt zij juist naar binnen om van mij over te nemen wat niet
lukt. En dat is nogal wat, want ik lig onder een dekbed op de bank te
klappertanden. Niet in staat tot enig goeds.
Ze neemt dochterlief en zoon 2 mee
om de eendjes te voeren, zet de puntjes op de i voor het eten dat door manlief
al is voorbereid, dekt de tafel, straalt rust uit, voert in samenwerking met
haar man (die inmiddels ook is aangeschoven) de kinderen. Haar man leest uit de
kinderbijbel en doet de afwas, zij brengt dochterlief naar bed. Ik kan wel
huilen van dankbaarheid.
Maar toch…het valt nog niet mee om
te ontvangen. Zo kwetsbaar als je daardoor wordt. En toch wil ik het kunnen:
ontvangen. Hulp aanvaarden. Want al doet het zeer om het niet zelf te kunnen,
met zelf doormodderen was ik nog veel slechter uitgekomen. En wat voor pastor
ben als ik anderen aanmoedig om hulp te vragen wanneer nodig, maar zelf te
trots ben om mijn zwakte te laten zien?
Twee dagen later stuurt een andere
vriendin mij een berichtje: ‘Ik lig ziek in bed, wil jij mijn kind thuisbrengen
van de peuterspeelzaal?’ Uit de vraag klinkt wanhoop door, dus met de ontvangen
goedheid van afgelopen zondag nog in gedachten stuur ik terug: ‘Ik neem haar
wel mee naar mijn huis en breng haar tegen het avondeten weer thuis.’
Wanneer ik het kind weer aan de
moeder overdraag is het alsof ik mijn eigen twee dagen vertraagde, bibberende
spiegelbeeld in de deuropening zie staan. Haar ogen bedanken mij, meer nog dan
haar gestamelde woorden. Ik vertel haar dat het geen moeite was. En dat was het
ook niet. Zoon 2 speelde heerlijk met haar kind, ik vond het leuk om even wat extra reuring in huis te hebben:
we hadden een heel gezellige middag.
Toch vond ze het zo te zien een hele
klus om te moeten ontvangen. Toch vond ik het twee dagen eerder hopeloos
ingewikkeld om te ontvangen zonder ook maar iets terug te kunnen doen.
Dat is dus genade. En genade ontvangen valt werkelijk niet
mee.
Reacties
Een reactie posten