Pianopreek
Mijn hoofd, lijf en hart zitten vol onrust. Een huis. Een
huis. We zoeken een huis. We moeten een huis. Hadden we maar een huis. Het
bonkt door mijn borstkas. Het giert door mijn hoofd. Het stampt door mijn lijf.
Steeds heb ik gezegd: ‘Als God ons in Zaandam wil hebben,
moet Hij ook maar voor een huis zorgen.’ En ik meende het. Ik meen het nog
steeds. Maar om Hem, nu puntje bij paaltje komt, ook daadwerkelijk te
vertrouwen valt niet mee. Want de tijd tikt door. De zomer nadert rap en
daarmee het moment waarop ik met mijn mensenhoofd denk het beste te kunnen
verhuizen. We boden al eens op een huis. Precies de goede wijk. Net genoeg
ruimte. Een vraagprijs die wij aankonden. Geboden bij inschrijving. Heel
royaal. Maar niet genoeg.
God, waar wilt U ons nou hebben? Hoeveel ritjes moeten we
nog maken om huizen te bezichtigen? Hoe vaak moeten we nog bieden? Hoeveel
huizen zullen we in ons hoofd nog inrichten zonder dat we er ooit zullen wonen?
Wanneer kunnen we ons nu gaan richten op die nieuwe roeping? Ik voel mij
uitgeput. In between lifes. Al ruim vijf maanden zijn er verstreken vanaf het
eerste telefoontje met Zaandam tot vandaag. In het labyrint dat we sindsdien
doorlopen hebben kwamen we van alles tegen. Gesprek met beroepingscommissie, op
beroep preken en sfeer proeven in Zaandam, manlief bellend met 38
kerkrechtmensen over wat te doen bij een roeping uit een ander kerkverband,
constructie zus en constructie zo, bedenktijd, beslissing, huizenjacht.
Inmiddels voel ik mij hopeloos verdwaald. Ik ben geneigd huilend op de grond te
gaan zitten wachten tot iemand mij komt ophalen uit het kinderspeelparadijs.
Maar dit is geen kinderspeelparadijs en niemand komt mij ophalen (hopelijk,
voorlopig).
Ik moet dringend opladen. Maar in de week naar Pasen, die zo
mooi Stille Week heet, groeit de innerlijke kakofonie alleen maar. Een nieuwe
ronde huisbezichtigingen, uitlopend in weer een bod, levert daar een duidelijke
bijdrage aan. Wat ook al niet helpt is dat manlief intussen zo’n pittige griep
heeft dat hij uiteindelijk bijna twee weken en een antibioticakuur nodig heeft
om er overheen te komen.
Goede Vrijdag is manlief weer opgekrabbeld en gaat weer voor
in de dienst. Ik blijf thuis bij de kinderen. Op Paasmorgen vermaak ik de
kleinste gemeenteleden in de crèche en mis dus weer de dienst. De trein in mijn
hoofd dendert door. Zondagavond nestel ik mij op de bank. Kinderen in bed.
Rust. Manlief zit achter de piano. En onbewust preekt hij, zonder woorden,
tegen de herrie in mij. Hij speelt Psalmen voor Nu. Eerst Psalm 42/43. Ik hoor
alleen de noten, maar mijn hoofd vult de woorden zonder moeite aan. Ze buitelen
door mij hoofd, treffend verwoordend wat ik voel: Wat ben je neerslachtig, mijn hart, en wat sla je onrustig in mij… Hoop
op God,, want weer zal ik Hem loven. Hij is de HEER, hij maakt vrij.
Manman, wat verlang ik naar rust. En wat moet ik hopen op God.
De preek is nog niet klaar. Manlief speelt verder. Psalm 22
komt uit zijn vingers. Ik ken niet de hele tekst, maar flarden schieten mij te
binnen en raken mijn gebutste hart dat aarzelt om God te vertrouwen. Mijn klagende
hart dat God ter verantwoording wil roepen. ‘U wilt ons toch daar hebben?
Waarom helpt u nu dan niet? Ik word zo moe. Ik smacht zo naar duidelijkheid. Waar
bent u nu?’ Ik sta alleen, want u bent
weggegaan. Mijn God, mijn God, waarom? U bent mijn redding, maar niet hier en
nu. Waar bent u dan? Te ver bij mij vandaan. Ik roep u na, mijn God, ik roep uw
naam steeds weer. U antwoordt niet. U kent mij nu niet meer. Om even later
in mijn hoofd de Psalm dezelfde vastberaden tegenbeweging als mijn eigen gedachten
te horen maken: Mijn God, mijn God heeft
mij geantwoord. Ik werd door u gehoord. (…) God is niet blind, niet doof. Hij
hoort mijn stem. Hij antwoordt als ik roep. Zo, hoor je het ook eens van
een ander.
Manlief weet van geen ophouden. De volgende Psalm speelt hij
alweer, 57 dit keer. Ook nu laat mijn geheugen mij niet in de steek. De woorden
volgen in mijn hoofd de noten op de voet. Heb
medelijden God, ik kom bij u; onder uw vleugels kom ik, als een kuiken,
bescherming zoeken, met mijn ogen dicht totdat het veilig is. Ik reken steeds
op God. Omdat hij helpt. Vanuit de hemel zal hij antwoord geven en wie mij
haten worden weggevaagd omdat hij van mij houdt. Ik word omsingeld door mijn
vijanden die uit zijn op mijn bloed. Zij zijn gewapend met scherpe tanden. Met
een scherpe tong. En daarom ben ik bang.
Inderdaad, ik voel mij in het nauw gedreven. Groot is mijn
gevoel van machteloosheid als ik denk aan de markt waarin wij een huis moeten
zoeken. Als ik denk aan de maanden die voor ons liggen. Hoe hebben we ooit
gedacht dat we dit konden? Het voelt alsof ik omsingeld ben door vijanden. Het
voelt alsof ze zwaar bewapend zijn. En inderdaad, ik ben bang. Maar de Psalm
herinnert mij eraan dat God wel helpt. Dat Hij voor mij op zal komen. Laat heel de aarde en hemel, HEER, voelen
hoe sterk u bent.
Nog één Psalm speelt manlief voor ik in mijn hoofd ‘amen’
zeg op zijn onbewuste preek. Het is een Psalm die wij zongen op onze bruiloft.
Psalm 46. En ineens weet ik weer: dit is wat ik geloof. Geen huizenjacht,
verhuizing of slecht getimede griep kan of mag die zekerheid van mij roven. God is onze veiligheid en kracht; eerste
hulp, dat hebben wij ervaren. Dus zijn wij niet bang al beeft de aarde en al
zouden bergen zich bewegen, logeslagen, midden op de zeeën. Laat de vloed maar
springen op de kust, laat de duinen in die stormen beven. De HEER van de
hemelse legers is bij ons, de God van Jakob is onze veilige hoogte.
Bedankt, manlief, bedankt God, voor deze pianopreek. Ik heb
weer nieuwe moed.
Reacties
Een reactie posten