Gekend
Op een mooie zonnige bijna-voorjaarsmiddag loop ik naar de
speelotheek waar ik vrijwilligster ben. Ongeveer halverwege, niet meer in onze
eigen straat, kom ik de postbode tegen. De postbode die altijd met een groots
gebaar groet wanneer ik in de studeerkamer, duidelijk zichtbaar voor iedere
voorbijganger, zit te werken. De postbode die bij de geboorte van de kinderen
dat gebaar omzette in een soort pantomime-felicitatie, glunderend alsof hij
zelf een kind gekregen had. Aan de hand van de grote stapels post had hij blijkbaar
geconstateerd dat mijn groeiende buik niet zonder resultaat was gebleven.
Dezelfde postbode die bij zijn veertigjarig jubileum op een groots onthaal met
ballonnen en felicitaties werd getrakteerd op zijn route door de binnenstad.
Een oude rot in het vak die zijn route nog geblinddoekt achteruithinkelend zou
kunnen lopen. Die postbode kom ik dus tegen. Hij herkent mij, bladert door de
post in zijn hand en duwt mij in handen wat voor ons adres bestemd is: ‘Komt
wel goed zo, hè?’
Het maakt mij blij. Zomaar iemand die weet wie ik ben. Dat
hoeft hij helemaal niet te weten, maar toch weet hij het. Omdat hij zijn werk
met aandacht doet.
Een week later kom ik hem weer tegen, nog verder van huis
dit keer en vroeger op de dag. ‘Dag mevrouw….!’ Roept hij me toe terwijl ik
langsfiets. Waarbij hij geen puntjes uitspreekt maar mijn achternaam. ‘Heb je
nog post voor mij?’ waag ik te vragen. Maar nee, ik moet nog even geduld
hebben. Onze post heeft hij nog niet bij zich.
Prachtig, iemand die je naam weet. Je herkent. Aandacht
heeft.
Iets vergelijkbaars gebeurt er als manlief naar de
plaatselijke mannenmodezaak gaat. De eerste keer dat hij daar een pak koopt komt
de verkoper op hem af gelopen met de vraag wat hij zoekt. ‘Een nieuw pak,’
deelt manlief mee. Waarop de verkoper informeert naar manliefs maat. Maar dan
niet op de manier van ‘Welke maat heeft u?’, maar ongeveer zo: ‘U heeft deze en
deze maat toch?’ (tot de boordmaat aan toe) waarop mijn man niets anders weet
te antwoorden dan ‘Geen idee eigenlijk, zou best kunnen’ en de verkoper inderdaad
gelijk blijkt te hebben in zijn schatting. Al passend vertelt mijn man waar het
pak toe dient en hoe wel of niet al te hip het dus mag zijn: ‘Ik ben
predikant’.
De eerstvolgende keer dat manlief de bewuste winkel betreedt
om een pak te kopen, een aantal jaar later alweer, weet deze verkoper nog
altijd de maat, het beroep en de naam van manlief te reproduceren.
Ik vind dat knap. Zo’n postbode die namen en gezichten
onthoudt. En zo’n kledingverkoper met oog voor detail en een geheugen van
beton.
En niet alleen knap, het doet ook iets met mij (of bij die
pakkenboer deed het iets met manlief). In beide gevallen voelt iemand zich
gezien. En hoe fijn is dat, om je gezien te voelen? Dus niet begluurd, bekeken
of vluchtig beschouwd, maar echt gezien met gevoel. Dat is prachtig! Ik denk
zelfs dat ieder mens dat wil. Gezien worden zoals je bent, ervaren dat iemand
daadwerkelijk en gemeend oog voor je heeft.
Maar je gezien weten is een schaars goed. En mensen kunnen
ook maar beperkt zorgen dat ik gezien word. Mensen zijn beperkt in hun
hoeveelheid energie, tijd en in de reikwijdte van hun blik. De postbode moest
gauw door met zijn ronde. En hoewel hij meer van mij weet dan mijn naam en
adres (hij weet bijvoorbeeld ook hoe vaak/zelden er post van het CJIB komt),
weet hij meer niet van mij dan wel. En de pakkenwinkelmeneer weet van manlief
weinig meer dan wat ik hierboven al schreef. En ook hij heeft niet eeuwig de
tijd. Er zijn meer klanten die geholpen moeten worden.
Wie vult dan dat gat in ons? Dat ‘zie mij’-gat. Dat ‘ken
mij’-gat. Dat ‘begrijp mij’-gat. Geen postbode. Geen verkoper. Geen psycholoog,
hoe goed ook. Zelfs manlief kan dat gat bij mij niet vullen en ik niet bij hem.
Niemand kent ons meer dan onze Schepper. Ik ken mijzelf soms nauwelijks. Maar
Hij ziet mij. Hij kent mij. Hij begrijpt mij. En dat is voldoende.
Mensen kunnen elkaar nooit goed genoeg kennen om het gat in
elkaars binnenste te vullen. Maar dat neemt niet weg, dat ook ik geroepen ben
om met aandacht te zien. Te willen kennen. Een voorzichtige poging doen te
begrijpen. In al mijn gebrokenheid en met al mijn beperkingen. In het besef dat
ik het niet haal bij de Schepper. Maar ik waag het erop. Om daarmee een
glinstering te laten zien van de grote Kenner.
Nu is mijn kennen nog
beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.
Reacties
Een reactie posten