Passagiers
Veel dingen in het leven gaan niet zoals je wilt. Kinderen doen niet altijd wat je ze vraagt. Opvoeden eindigt niet altijd zoals je het van tevoren bedacht. Maar soms moet je wat wel lukt even benoemen. Een van de opvoedingstargets die wij hier thuis gehaald hebben, is het overbrengen van liefde voor dingen van vroeger. Als manlief en ik voorstellen om naar een museum te gaan, schreeuwen zoon 1 en 2 het uit van enthousiasme en zijn acuut niet meer te houden. Zelfs dochterlief roept al ‘Seë! Seë!’ om aan te geven dat zij ook mee wenst te gaan naar het museum.
Als zoon 2 waar dan ook een zwart-wit foto ziet, vraagt hij standaard of dat ‘van vroeger’ is. Zoon 1 vraagt regelmatig hoe dingen vroeger werkten, eruitzagen of gedaan werden. Het is moeilijk om zoveel leerhonger te stillen. Onze regelmatige gang naar diverse musea en de stapels biebboeken die zoon 1 verslindt zijn maar matig bevredigend. Het vuurtje van nieuwsgierigheid blijft brandstof vragen.
Gelukkig was het vorige week Open Monumentendag.
Hadden we in onze vorige woonplaats alle open monumenten wel zo’n beetje gezien, in onze nieuwe stad vallen er nog een hoop te ontdekken. Dus op zaterdagochtend de hele meute op de fiets geladen en van hot naar her door de stad gefietst om tegemoet te komen aan de ‘van vroeger’-begeerte van ons nageslacht.
Nu is het hier nogal een kunst om op zo’n dag niet ook tenminste in een molen te belanden. Wij zijn niet zo moeilijk, dus hup een molen in. Een groene uiteraard. Van vierhonderd-min-twee jaar oud. En een takkenherrie daarbinnen! Onwaarschijnlijk. Ik hoop dat ik geen restjes eten tussen mijn tanden had, want mijn mond viel open van bewondering voor zoveel ijzersterke, eeuwenoude techniek. Razend vernuftig in elkaar passende wielen, assen en weet-ik-wat allemaal zetten de draaiende beweging van de wieken om in een stampende beweging van een hele rij balken die daarbij een kabaal maakten alsof er een leger dol geworden reuzen in de molen opgesloten zat. Allemaal voor de productie van olie, gewonnen uit bijvoorbeeld lijnzaad. Al bijna vierhonderd jaar dus. Ik was oprecht onder de indruk.
De oude, betrouwbare en oorverdovende techniek maakte dat ik onder de indruk was. Maar die middag gebeurde er iets wat een ander, nog indringender gevoel opriep. Ik was ontroerd.
Nog rozig van de fikse fietstocht sjeesden manlief en ik door het huis om de gebruikelijke zaterdagse klussen te klaren. Daarbij hoorden we op de achtergrond een aanzwellend geloei van sirenes, getoeter van vrachtwagens en nog meer van dergelijke geluiden. Eerst dacht ik dat er wat ernstigs aan de hand was, maar omdat het zo onregelmatig klonk en het zo lang aanhield schoof ik dat idee terzijde. En ineens herinnerde ik mij weer dat in mijn studentenstad ook een keer in de zoveel tijd zo’n geluidenstamppot ten gehore werd gebracht. Dit moest iets vergelijkbaars zijn.
En ja hoor, niet lang daarna kwam een zowat eindeloze optocht van vrachtwagens, brandweerauto’s en bussen langs. Toeterend, ronkend. Horen en zien verging je. Maar in plaats van te mopperen over de overlast en ramen en deuren te sluiten, stoof de hele wijk het huis uit, ging langs de kant van de weg staan en begon uitzinnig te zwaaien alsof het de koninklijke familie was die langsreed. Op iedere bijrijdersstoel zat iemand de dag van zijn leven te hebben. Op iedere bestuurdersstoel misschien ook wel trouwens. De inzittenden van heel die colonne glommen, ze straalden. En wij keken en lachten en genoten driedubbel met ze mee. Op mijn arm, dicht tegen mij aan zat dochterlief die haar popperige handje heen en weer draaide en ‘Dahaa, dahaa!’ zei, al was er geen toeter waar ze bovenuit kwam. De tranen stonden zomaar in mijn ogen. Omdat we daar ineens allemaal stonden lief te hebben. Als die mensen op die bijrijdersstoelen zouden solliciteren zouden
ze afgewezen worden. Zelfs voor een onbetaalde stage zouden ze waarschijnlijk niet in aanmerking komen. Maar juist door hun kwetsbaarheid, schaamteloos geëtaleerd voor de raampjes van die vrachtauto’s, brachten ze die middag iets tot leven. Wie anders chagrijnig keek moest nu wel meegrijnzen. Wie anders mopperde over herrie, kon nu niet anders dan gunnen. Wie anders in liever binnen in huis bleef, kwam er nu uit. Allemaal door dat ene: het omhelzen van kwetsbaarheid.
Het was een mooi moment, daar langs de kant van de weg. Maar het zat me toch niet lekker. Lekker makkelijk is het om te zwaaien naar een voorbijrijdende vrachtauto. Maar wat als een van die passagiers voor mij staat in de rij van de kassa? Of naast mij zit in de kerk? Of aan het tafeltje naast het mijne zit in een restaurant? Dan schuurt het. Hakkel ik wat doms. Loop rood aan. Probeer onbeholpen aardig te zijn. En heb daarna spijt dat ik zei wat ik niet wilde zeggen of niet zei wat ik had moeten zeggen.
Ik ga gemakkelijk om met oude sterke molens, die indrukwekkend zijn door hun kracht en vernuft.
Maar hoe kan ik leren om wijs, liefdevol maar allesbehalve betuttelend om te gaan met de kwetsbaren, de niet-indrukwekkenden die ik ontmoet?
Ik kan niks anders bedenken dan uiterst geconcentreerd en zonder ophouden het oog te houden op de Ene die kwetsbaarder werd dan wie ook. Al kijkend en speurend ontdek ik dan tot mijn verbazing dat er niets indrukwekkender is dan Zijn zelfgekozen kwetsbaarheid. Omgaan met Hem betekent omgaan met kwetsbaarheid. Ik heb nog veel te leren en ik zal nog heel wat keren hakkelen. Maar misschien zat Hijzelf wel in zo’n vrachtwagen. Of nee, niet misschien. In zekere zin zat Hij daar. Dan heb ik in ieder geval gezwaaid.
Jezus zegt: ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.’ Matteus 25:40
Reacties
Een reactie posten